Kerst 2019


Bram & het licht

door Gonny van Oene



Ergens, niet ver van de oostgrens van Nederland, zo tussen de Dollard en de Rijn, woont Bram...


Bram kwam uit school gehuppeld, hij woont er niet ver vandaan. Hij ging niet rechtstreeks naar huis, nee, eerst ging hij naar de schuur om te zien of zijn vader de avond ervoor nog verder was gekomen met het maken van de nieuwe midwinterhoorn. 
Hoe jong Bram ook was, hij was erg gefascineerd door alles rondom dit eenvoudige houten blaasinstrument.
Soms maakte Bram z'n vader dus zelf een midwinterhoorn van een krom gegroeide wilg die je wel aan de waterkanten zag of van een els of een berk. Die zaagde hij dan in de lengte doormidden om daarna de twee helften uit te hollen. Het scheen nogal nauw te komen hoe de helften precies uit te hollen, dat is belangrijk voor het geluid, vooral nabij het mondstuk. Later werden de twee helften dan weer aan elkaar gelijmd en voor extra stevigheid op sommige plaatsen nog omwonden.
Inmiddels zag Bram dat de hoorn klaar was, althans dat leek hem zo. 
Nu zou zijn vader gaan oefenen, want eerdaags was het de eerste advent en dan begon het seizoen van de midwinterhoorn. Vanaf dan zou zijn vader elke dag op een zelfde tijdstip een riedel blazen, voor en na hem zouden anderen in de wijde omgeving hetzelfde doen. Het hoogtepunt was wat Bram betreft de midwinterhoornwandeling in het donker. 
Zijn vader zou dan met meerdere mannen in groepjes, en sommigen alleen, verspreid langs de route de midwinterhoorn blazen gedurende deze avond. Dit jaar zou Bram voor het eerst mee mogen! Dan ging het over landerijen en door bossen. Overal langs de wandelroute zouden kaarsen, fakkels en vuurkorven branden. Er zouden onderweg verhalen verteld worden voor jong en oud, er zouden onderweg stalletjes staan waar je iets kon eten en drinken. Kortom, het leek hem geweldig, jammer dat het nog zo lang duurde. Snel rende hij naar huis en vroeg opgewonden aan Fleur, zijn moeder, of de hoorn nu echt af was en of het nu al snel advent zou zijn. Het duurde nog negen dagen voor de eerste advent vertelde Fleur, terwijl ze een glas melk voor Bram inschonk. 
Zelf nam ze thee, ze had zichzelf getrakteerd op een doosje van die heerlijke kruidige winterthee, mmm. Ze gingen samen met opgetrokken benen op de bank zitten en keuvelden wat over school en over de midwinterhoorn. 
Ze vertelde Bram dat de wandeling dit jaar op 22 december zou zijn, de vierde advent, en dat het nu dan dus nog ruim vier weken zou duren. 
Het leek Bram een eeuwigheid.

In die vier weken ging Bram elke dag even naar de schuur en ging ook vaak mee als zijn vader buiten bij de schuur op de vaste tijd de dagelijkse riedel blies. Thijs had moeten wennen aan de nieuwe hoorn, maar het was op tijd voor de eerste advent gelukt er goed op te kunnen blazen.
Nu was het dan 22 december en Bram kon haast niet wachten tot het avond was en de wandeling begon.
Ze waren met z'n drieën, hijzelf, zijn moeder en z'n oudere zus Emma was ook mee. Z'n vader zou ergens onderweg staan in zijn blauwe kiel met de midwinterhoorn. Misschien zouden ze onderweg Joep nog tegenkomen met z'n ouders. Joep zat bij Bram in de klas en hij mocht dit jaar ook voor het eerst mee.

Hoewel z'n moeder ervoor had gezorgd dat hij zich lekker warm zou aankleden, vond hij het bij de eerste vuurkorf al fijn zich even te kunnen warmen. Dat was ook nog een beetje een nieuwtje natuurlijk, bij die eerste korf.
Ze liepen weer verder en Bram hield zijn moeders hand stevig vast. Ondanks de kaarsen was 't toch wel een heel klein beetje eng zo alles in het donker. Vooral ook omdat hij diverse keren gehoord had dat de midwinterhoorns ook gebruikt werden om geesten te verjagen.
Na zo'n vijfhonderd meter lopen kwamen ze bij een plek waar over vijf minuten een kindervertelling zou worden gegeven. Er brandden korven en er stonden houten banken omheen. Het gezicht van de vrouw die zou gaan vertellen werd telkens flikkerend verlicht door het brandende hout in de korven. Een beetje een eng gezicht vond Bram. Maar hij zou het niet laten merken, anders mocht hij volgend jaar misschien niet meer mee.
Tijd voor een versnapering, al was het nog wel even een stukje lopen volgens Fleur. Inmiddels raakte hij een beetje gewend en liep niet meer aan z'n moeders hand. Bij het stalletje koos Bram voor een pakje drinken.
"Jullie ook hier, leuk hé!" zei de overbuurvrouw die kwam aangerend, "en jij ook grote jongen! Vind je het leuk?"
Bram stopte even met het drinken van z'n chocomel en knikte heftig JA. De buurvrouw bleef nog even met z'n moeder praten en Emma was een vriendin tegengekomen, zij waren wat achterop geraakt. 

Bram liep een beetje te dralen tijdens het wachten om verder te lopen.
Hé, wat zag hij daar nu? Hoe kon dat, het leek wel of het daar sneeuwde, terwijl dat helemaal niet aan de hand was en in de wazige verte leek het wel of hij rendieren zag! Nee, dat kon helemaal niet!
En toch, hij meende het echt gezien te hebben. Langzaam en voorzichtig liep hij naar de rand waar het bos begon en hij liep zelfs een klein stukje tussen de bomen. Ja warempel, hij zag het weer, het was er lichter en er liepen rendieren in de sneeuw! Hij wreef eens in zijn ogen, maar dat hielp niet, want toen hij weer keek zag hij het opnieuw. Zijn nieuwsgierigheid won het van zijn bang zijn, dit omdat hij wel eens plaatjes in een kinderboek had gezien waarop de kerstman te zien was hoog in de lucht. Hij zat in een slee met rendieren er voor. Misschien waren ze hier geland! Hij liep verder en verder het donkere bos in en vreemd genoeg bereikte hij de rendieren in de sneeuw niet. Heel in de verte hoorde hij zijn moeder roepen, maar hij wimpelde het weg, liep in trance door naar het beeld dat hij nog altijd zag. Hij merkte niet dat er aldoor een roodborstje mee vloog. Dat was ook niet zo gek, roodborstjes zijn erg klein en het was donker! Maar het roodborstje kon prima zien in het donker en verloor Bram geen moment uit het oog.
"Hé, ga terug nu het nog kan, anders verdwaal je hopeloos!"
Het stemmetje van het roodborstje was zo zacht en Bram was zo in trance dat hij niets hoorde. Dieper en dieper liep hij het bos in en het roodborstje wist niet wat te doen.
Bram trapte op een broze tak die met een knal in tweeën brak en als een donderslag bij heldere hemel was hij er weer, schrok op uit de trance.
Waar was hij? Hij kon niet veel zien, het was een geluk dat het helder was en de maan z'n best deed, hierdoor kon hij wel de silhouetten van de bomen zien. Hij moest terug en riep om z'n vader en moeder. Niets, geen antwoord, hij zag zelfs geen lichten van vuurkorven, fakkels of kaarsen. Hij hoorde ook geen midwinterhoorns. Hij draaide zich om en hoopte dat hij in de richting liep vanwaar hij kwam, maar na een poosje besefte hij dat hij niet de goede kant op ging, want het duurde veel te lang. Er was niets waardoor hij zich kon oriënteren. Hij raakte in paniek, versnelde zijn pas en struikelde over een dikke boomwortel. Huilend ging hij op de grond tegen de stam van de boom zitten. Het roodborstje fladderde om hem heen, maar hij zag het niet.
Het vogeltje zag in dat het niet zou lukken hem te bereiken en vloog weg, op naar de uil, die zou wel raad weten.


"Ach, je zit natuurlijk weer een uiltje te knappen, het zal niet waar zijn! Alweer gegeten zeker," zei het roodborstje tegen de uil, terwijl het druk fladderend voor hem vloog.
De uil opende eerst maar eens één oog en zei: "Huh, waarom moet je me storen? Het mag toch wel heel belangrijk zijn!"
"Ja, het is zeker belangrijk. Er zit een verdwaalde jongen te huilen bij de bejaarde eik. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het arme kind weer bij zijn ouders terugkomt, ik kan hem niet bereiken, hij hoort mij niet. 
Hij leek in trance, volgens mij zag hij het licht."
"Als hij het licht heeft gezien mag hij nog niet terug naar huis voordat hier een mens met een midwinterhoorn is geweest. Dan moeten we nu de ouders inlichten op de bekende manier, via de kluizenaar. 
Dus... wie zijn er allemaal wakker 's nachts? De vos, de bunzing, de marter, de vleermuis en de egel, de rest slaapt. Eens kijken wie er naar de kluizenaar kan gaan, mijn voorkeur gaat uit naar de vos. 
De kluizenaar en hij verstaan en kennen elkaar. Laten we kijken of we die sluwe kunnen vinden. Hij gaat vaak naar de bewoonde wereld wanneer het donker is om eten te stelen, hopelijk is hij nog niet op pad.
't Liefst trommel ik ze allemaal even op, laten we zien hoe ver we komen."

De dieren konden praten zolang ze in hun bos waren, daarbuiten konden ze niet spreken en kon ook niemand ze dus verstaan. De kluizenaar, die net buiten het bos woonde, was daar de enige uitzondering op. Die was bijzonder, was een met de natuur, wist alles over planten en kruiden, maakte daar zelfs geneesmiddelen en smeersels van en kon dus praten met de dieren in dit bos. En dus zou hij ook de enige zijn die een boodschap over zou kunnen brengen. Ze wilden hem toch al benaderen, want ze hadden een mens nodig die naar het bos wilde komen met een midwinterhoorn.

De uil had het licht ook alweer een paar keer gezien. Dit was altijd geweldig geweest, het waren voortekenen en maakte hen allen blij, het betekende dat het bijzondere feest weer in aantocht was. Een feest waar ze allemaal naar uitkeken.
Er dwaalde dit jaar echter een kwade geest rond die alleen van het donker hield en niet van het licht. 
Hij wilde koste wat het kost het licht vernietigen en daarbij misschien ook wel iedereen die van het licht wist en/of die het licht kende. Dat de jongen waarschijnlijk het licht had gezien betekende dus dat hij in gevaar kon zijn en dat het licht af en toe al rondwaarde of beelden vanwaar het woonde en dat het ook in gevaar was.

Al snel was de vleermuis gevonden en dus konden de drie gevleugelden de andere vier opsporen vanuit de lucht. De vos was gelukkig nog niet op stap en de uil nam hem alvast apart terwijl de andere twee verder zouden zoeken.
Ze spraken af bij de bejaarde statige eik, bij de kleine jongen.
Onderweg had de uil de vos bijgepraat en deze deed dan ook het woord tegen Bram: "Hé kleine jongen, hoe heet je?"
Bram had wat geritsel en gefladder gehoord, maar toch schrok hij. Nu hij goed keek zag hij vaag een vos en een uil. Ze konden praten!
Ietwat overdonderd en verlegen vertelde hij dat zijn naam Bram was en verdwaald. Dat hij met zijn moeder mee was en meeliep met de midwinterhoornwandeling en ook dat zijn vader op een midwinterhoorn blies ergens langs de route.
"Hoe kom je hier dan terecht?" vroeg de uil.
"Ik wachtte op mijn moeder die met de buurvrouw stond te kletsen toen ik een zwak licht in het bos zag, het sneeuwde er en ik dacht ook vaag rendieren te zien. Ben eigenlijk best een beetje bang in het donker, maar ik ging toch het bos in, steeds verder, maar ik bereikte het licht niet."
"Dat komt omdat het nog niet DE dag is van het licht, pas op die dag kunnen we het in volle glorie aanschouwen en het feest vieren. Dan komen alle dieren uit dit bos bij elkaar in het licht," zei de vos en de uil ging verder: "Omdat jij het licht al een beetje gezien hebt, mag je ook mee op DE dag en daarom kan je nu nog niet meteen naar huis. We denken dat je ouders erg ongerust zijn en dat de mensen die de midwinterwandeling doen in rep en roer zijn. Daarom zal de vos hen de boodschap brengen dat je veilig bent en dat je veilig en wel thuis zal zijn zodra het kan. Weet je het adres waar je woont Bram?"
Bram gaf het adres.
"En wat is je achternaam, je vertelde dat je vader een midwinterhoorn heeft. We willen hem wat vragen."

De vos had de benodigde informatie en ging op weg naar de kluizenaar. Het kwam hem eigenlijk best goed uit, want de kluizenaar gaf hem altijd een middeltje tegen de artrose in zijn oude gewrichten. Dat verlichtte de pijn aanzienlijk en hij was er dan ook erg dankbaar voor.
Eenmaal daar legde hij het hele geval uit en de kluizenaar vertrok direct, de vos ging mee, je kon niet weten. Bij terugkomst kwam het middeltje tegen de artrose wel.


De kluizenaar wist waar de midwinterwandeling gelopen werd, daar waren Bram zijn ouders toen Bram verdween. Naar het huis van de ouders te gaan leek nu niet zinvol. 
Velen waren inderdaad in rep en roer, de sfeer was zeer gespannen. 
De kluizenaar kwam verrassend snel in contact met de vader van Bram, terwijl de vos zich op de achtergrond hield. Per slot van rekening was hij niet zo geliefd bij de mens in verband met zijn nachtelijke activiteiten. Hij kon van deze afstand echter wel zien dat de vader vrij snel opgelucht leek en zijn telefoon pakte. Waarschijnlijk belde hij zijn vrouw om ook haar gerust te stellen en wat te denken van Bram z'n zus.
Na een minuut of vijf liepen de kluizenaar en Thijs, de vader van Bram, samen op weg naar het bos. De midwinterhoorn ging mee en de vos liep ook onopvallend terug. De kluizenaar had met Thijs afgesproken dat ze eerst naar zijn huis gingen en dat hij vanaf daar met de vos verder zou lopen naar de plek in het bos waar Bram was. Bij zijn huis gaf de kluizenaar, die overigens Remy heet, het middeltje mee voor de artrose van de vos. Ook gaf hij een zaklantaarn mee en lucifers zodat men vuur kon maken.

Thijs had er flink de pas in, hij snakte ernaar Bram in z'n armen te kunnen sluiten. Nee, hij was niet boos. Nu Thijs in het bos was, kon hij praten met de vos en had hij net gehoord hoe Bram verdwaald was. En daarbij, hij kon alleen maar blij zijn dat hij terecht was en verder maakte het allemaal niets uit, helemaal niets. Dat hij om wat voor reden dan ook nog even op de hoorn moest blazen, prima, het maakte niets uit.
"Is het nog ver?" vroeg hij aan de vos.
"Nee Thijs, nog een klein stukje, ik zie de bejaarde eik al in de verte."
Bij de statige bejaarde eik was het al druk, alle nachtdieren waren opgetrommeld. De rest van de dieren zou het allemaal de volgende morgen wel horen.
Thijs en Bram stonden in innige omarming en daarna bedankte Thijs voor het snelle handelen, zodat ze niet zo lang in ongerustheid hadden hoeven te zitten.
"Dat hebben we natuurlijk heel graag gedaan meneer Thijs," zei de uil, "en misschien kunt u nu ons helpen."
"Je zegt het maar, heeft het met de midwinterhoorn te maken? Nou ik blaas graag een stukje voor jullie hoor!"
"Tja, het is wel iets ingewikkelder dan zomaar even een stukje blazen. 
We hebben gehoord dat de hoorn boze geesten kan verjagen. Wel, wij heb- ben last van een zeer kwade geest. Onze hoop is nu op u gevestigd."
"Kan ik dan gewoon hier nu even een stukje blazen?"
"Nou nee, we zullen dan eerst naar de ingang van de grot moeten gaan. Daar houdt hij zich meestal op. Dat doet hij omdat hij ons kerstfeest wil bederven, dat vieren we altijd in de grot. De boze geest is donker, houdt van het donker en niet van het licht dat hij wil vernietigen en misschien ook wel elk van ons die het licht kent."
"Die het licht kent?" vroeg Thijs.
"Ja, ik bedoel niet het daglicht, maar HET licht," zei de uil, "later zal het u wel duidelijk worden. Als het lukt de geest te verjagen, bent u met uw gezin van harte uitgenodigd om ons feest in de grot mee te vieren."
"Goed, waar wachten we nog op, naar de ingang van de grot!" zei Thijs.

Met z'n allen begaven ze zich stilletjes naar de grot, wat nog een aardige tippel was.
De bedoeling was om eerst licht te maken op een paar meter voor de ingang van de grot door middel van een houtvuur. Ze verzamelden zo droog mogelijk hout en gooiden er droge dennennaalden op die de marter had weten te vinden. Thijs probeerde het vuur aan te maken met de lucifers van Remy en het lukte vrijwel gelijk het op diverse plekken aan te krijgen, mede door de droge dennennaalden. Een goed idee van de marter.


Ze hoopten dat de geest op het licht af zou komen, al was het alleen maar om zich er enorm boos over te maken of om te proberen het te vernietigen.
Inmiddels wisten de dieren in welke vorm hij verscheen en hopelijk zouden ze deze nacht dan ook kunnen zien hoe hij verdween wanneer de midwinterhoorn zou klinken. De geest zou dan minimaal één jaar wegblijven of voorgoed, dat wist je maar niet. Maar toch zeker tenminste één jaar. Áls hij dan terug zou komen, dan zouden ze Thijs weer vragen, want succes zou dan weer verzekerd zijn voor weer een jaar. Ze hoopten natuurlijk allemaal dat hij voorgoed zou verdwijnen. Maar eerst zou hij nu dicht in de buurt moeten zijn, nu moeten verschijnen.


Het geduld werd niet lang op de proef gesteld, want daar verscheen hij al tegen de sterrenhemel! Gelijkertijd leek het, aan het vuur te zien, alsof er in ene een straffe wind stond. Was dit al zijn poging het vuur, dus dit licht te doven? Het kon niet anders, want er stond helemaal geen wind.


Ze spraken niet, nee, de dieren knikten naar Thijs dat hij kon beginnen. Alzo geschiedde en het duurde niet lang tot ze de geest in beweging zagen komen, eerst kronkelend, later veranderend in een soort roze mist. Thijs blies gewoon door, hij zou wel een teken krijgen van de dieren.


En toen zagen ze het allemaal, inclusief Thijs die geen teken van de dieren nodig had. Ze zagen alleen nog de prachtige sterrenhemel en het vuur dat weer rustig brandde.
Het was nog steeds 22 december, de vierde advent.
En wat was de vreugde groot!
De dieren maakten een vreugdedansje rond het vuur en vroegen Thijs en Bram ook in de kring.

De uil bedankte Thijs plechtig en wenste hem, Bram en via hen ook Fleur en Emma een fijne kerstavond de 24e december. Dan zouden ze met z'n vieren naar de kerstviering gaan, 's avonds laat in de kerk.
"Als dank en omdat we het erg op prijs zouden stellen, willen wij dieren jullie mee laten genieten van ons kerstfeest en jullie vragen om op eerste kerstdag, 's middags tegen vijf uur, hier in het bos bij de ingang van de grot te willen zijn met z'n vieren. De vos zal jullie ophalen bij het huis van Remy, zeg maar rond half vijf."
"We zullen ontzettend graag van deze uitnodiging gebruik maken," zei Thijs, "al vinden we het bedankje absoluut niet nodig. Maar we vinden het geweldig dat we jullie feest mogen leren kennen en mee mogen maken!"
"Afgesproken!" zei de uil. "Nu zullen jullie wel snel naar huis willen gaan lijkt me zo, de vos zal jullie voorgaan naar de bosrand."

Het was 25 december, eerste kerstdag en Bram vond het erg jammer dat er geen sneeuw lag met Kerstmis, dat zou zoveel leuker en mooier zijn! 
Nu duurde het hem alweer veel te lang eer het eens een uur of vier was, de tijd dat ze zouden vertrekken naar het bos! Maar eindelijk was het dan zo ver en pakte Fleur de tas die mee zou gaan. In die tas zaten allerlei heerlijkheden voor dieren, voor elk wat wils zogezegd. Snel trok hij z'n jack aan, op hem zouden ze in elk geval niet hoeven te wachten. 
Gelukkig was Emma ook op tijd beneden.
Op de afgesproken tijd stonden ze bij het huis van Remy, die al buiten stond te wachten. Hij was ook uitgenodigd!
Ze zagen de vos al aan komen lopen en dus liepen ze hem alvast tegemoet.

Eenmaal bij de grot aangekomen, maakten ze kennis met alle dieren uit het bos, dus ook de "niet nachtdieren". Zij waren nieuwsgierig naar de uitgenodigde gasten. De uil kwam naar hen toe en legde uit dat ze even moesten wachten op een bepaald bijzonder moment en dat het niet lang meer zou duren. Het was iets wat ze zelf niet konden beïnvloeden. 
Ze keken allemaal gespannen naar de ingang van de grot, tot het op een moment licht werd in de grot! Er klonk een gejuich om Bram en z'n familie heen en ze gingen ervan uit dat dit het moment zou zijn.

De uil en de vos stapten naar voren en voor deze keer mochten Bram, Thijs, Fleur, Emma en Remy als eersten na de uil en de vos naar binnen, gevolgd door de rest.
Wat ze zagen was een groot wonder!


De uil draaide zich half om en wees met zijn rechtervleugel naar wat hij noemde Het Licht. Dus dit was het licht, dit geweldig mooie rendier in de sneeuw. 
Ze stonden in een winterlandschap in de grot of... tja, waar eigenlijk? 
In een sprookje!
Verderop stond een heel grote verlichte kerstboom en daar lagen allemaal cadeautjes onder. Het  prachtige rendier ging hen voor naar die plek bij de verlichte kerstboom en het werd een groot feest!
Fleur deelde naar hartenlust de heerlijkheden uit die ze had meegenomen voor de inwoners van het bos en iedereen kreeg een cadeautje van onder de boom.


Toen het feest afgelopen was namen ze buiten de grot afscheid van alle dieren in het bos. Remy en Thijs zeiden dat ze nu de weg naar de bosrand wel zouden kunnen vinden.
De uil wilde nog iets zeggen:
"Het was geweldig dat we jullie ook in ons midden mochten hebben deze avond. Dat wij allen deze avond nog maar lang mogen koesteren in onze gedachten. Ja, in onze gedachten... want ik wil jullie Thijs, Fleur, Bram, Emma en Remy vragen of we dit onder ons kunnen houden, dit wonder in de grot. Buiten dit bos hoeft er, buiten jullie, verder niemand over te weten. 
Kunnen jullie ons dat beloven?"
"Dat beloven we!" riepen ze in koor. 
"En we hopen dat we volgend jaar niet met de midwinterhoorn hoeven te komen, dan is er ook geen kwade geest!" zei Thijs.
"Dat hopen we ook niet Thijs, maar weet dat jullie hier altijd welkom zijn."

Bram lag in z'n bed en Thijs zat op de rand.
"Hoe konden ze nu weten dat ik zo ontzettend graag die 3D puzzel van Game of Thrones wilde hebben pap?"
"Tja jongen, dat is mij ook een raadsel, maar ja, het was ook een sprookje hè?"
"Ja, een waar gebeurd sprookje," zei Bram.
"Ja...?"

"Wanneer gaan we nu mijn kerstcadeau voor Tom brengen pap?"
Bram had voor kerst een nieuwe jas gevraagd voor Tom, de dakloze man hier in het dorp. 
Voor zichzelf had hij maar iets heel kleins gevraagd, een niemendalletje. Die jas, dat was belangrijker in zijn ogen, Tom liep nu nog in een versleten zomerjas. Thijs en Fleur vonden het een goed idee en waren onder de indruk van Bram z'n medemenselijkheid. 
Fleur had goed op Tom gelet toen ze hem een keer tegenkwam en dacht dat ze wel goed zou zitten met de maat jas die ze gekocht had.
"Morgen Bram, zullen we hem morgen brengen?"
"Ja!" riep Bram uit, "ook nog een mooie tweede kerstdag!"
"Goed, dan gaan we morgen na de lunch. Welterusten Bram!"
"Welterusten pap."

Bram was zo vertrokken en droomde verder over het dierenkerstfeest in het bos, in de grot, in de sneeuw...




Heb je zin in nog eens een kerstverhaal, er staan er hier nog meer. 
Door mij geschreven zijn dit laatste verhaal, de verhalen van 2015 met het vervolg daarop van 2016, plus het verhaal van 2017. 
De verhalen van de jaren er voor zijn door anderen geschreven, maar natuurlijk zeker de moeite waard!
Je vindt ze bovenaan in de balk onder de afbeelding.

Alle foto's in dit verhaal komen van internet. Wanneer iemand meent dat ik zijn of haar foto ten onrechte gebruikt heb, laat het me weten en ik verwijder hem direct of vermeld, indien gewenst, de bron.